Het einde van de terugdraaiende teller. Maar wat heeft het Grondwettelijk Hof nu precies beslist?
Met het decreet van 26 april 2019 werd door het Vlaams Gewest, dat sedert 1 juli 2014 bevoegd is voor de distributie van energie, voorzien in het wetgevend kader voor de uitrol van de digitale ofwel “slimme” meter. Vanuit EU worden de lidstaten immers verplicht om de slimme meter uit te rollen.
Een digitale meter registreert zowel de hoeveelheid elektriciteit die op het net wordt geïnjecteerd als de afname van de elektriciteit van het net door de gebruiker. De elektriciteit die door de zonnepanelen wordt opgewekt en niet meteen wordt verbruikt, wordt immers geïnjecteerd op het net. Voor de geïnjecteerde elektriciteit wordt in een opkoopsysteem voorzien, terwijl de afnemer betaalt volgens zijn werkelijke verbruik.
Vóór de digitale meter konden deze energiestromen niet afzonderlijk worden geregistreerd en bestond het systeem van de “terugdraaiende teller”, waarbij de afgenomen hoeveelheid energie gecompenseerd wordt door de op het net geïnjecteerde hoeveelheid energie. Alzo betaalt de afnemer enkel voor zijn “nettoverbruik”. Ter compensatie van dit voordeel wordt evenwel een prosumententarief aangerekend.
Omdat het systeem van de “terugdraaiende teller” voor bepaalde afnemers met zonnepanelen voordeliger lijkt, voorzag het Vlaams Gewest in een overgangsregeling voor afnemers die nog voor 1 januari 2021 zonnepanelen zouden laten plaatsen, waarbij kon gekozen worden om het oude systeem van de “terugdraaiende teller” te behouden voor een periode van maximaal 15 jaar na installatie. Op deze manier hoopte het Vlaams Gewest dat vele afnemers alsnog zouden investeren in de plaatsing van zonnepanelen.
Echter werd aangaande deze overgangsregeling, die dus tijdelijk het compensatiemechanisme van de “terugdraaiende teller” in stand houdt, een beroep tot nietigverklaring ingediend bij het Grondwettelijk Hof door CREG en de Federale overheid.
Het beroep tot nietigverklaring ingediend bij het Grondwettelijk Hof door de CREG en de Federale overheid, was gesteund op volgende redenen:
- De regeling zou een inbreuk vormen op de bevoegdheidsregels;
- De regeling zou een inbreuk vormen op het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel omwille van volgende redenen:
- De regeling verleent de prosumenten een vrijstelling van tarieven en taksen, die de andere netgebruikers niet genieten. Hoewel de prosumenten meer gebruik maken van het net, doordat ze ook elektriciteit op het net injecteren, betalen ze minder dan andere netgebruikers. Bovendien zou het bestreden artikel de bepalingen inzake de bestrijding van energiearmoede schenden.
- De regeling voert een verschil in behandeling in tussen prosumenten naargelang hun installatie vóór dan wel vanaf 1 januari 2021 wordt geïnstalleerd, terwijl geen verworven recht bestaat op de compensatieregeling die vanaf de invoering van de digitale meter zonder bestaansreden is (eerste onderdeel). Daarnaast discrimineert de bestreden bepaling de netgebruikers zonder kleine decentrale installatie, aangezien die gedurende vijftien jaar meer zullen bijdragen aan de federale bijdrage en andere toeslagen op de elektriciteitsfactuur, en werkt zij daardoor de energiearmoede in de hand (tweede onderdeel). In elk geval is een overgangsmaatregel van vijftien jaar niet evenredig met het nagestreefde doel. Bovendien is hij in strijd met het Unierecht.
Thans is het Hof ingegaan op dit verzoek en werden de desbetreffende artikelen in het decreet van 26 april 2019 vernietigd, en dit op grond van het eerste middel, zijnde dat het Vlaams Gewest een inbreuk heeft gemaakt op de bevoegdheidsregels.
Voor een goed begrip van deze beslissing, moet worden verwezen naar het zogenoemde systeem van de “tariefcascade”. Immers factureert de transmissienetbeheerder zijn tarieven aan de distributienetbeheerder. Die laatste factureert op zijn beurt zijn eigen tarieven, die de kosten voor het gebruik van het transmissienet omvatten, aan de leverancier. De leverancier doet hetzelfde door aan de eindafnemer een factuur te richten die alle kosten van de energielevering omvat, namelijk de waarde van de verbruikte energie, de transmissie- en distributietarieven en de taksen en heffingen.
In het systeem van de “terugdraaiende teller” betaalt de afnemer slechts voor zijn “nettoverbruik”, waardoor er niet enkel minder energie zal moeten worden betaald, maar evenzeer minder kosten en lasten die immers op het (netto)verbruik van de prosument worden berekend.
Het Grondwettelijk Hof overweegt dat hoewel het Vlaams Gewest bevoegd is voor de distributie van energie, en zodoende voor de uitrol van de digitale meter inclusief de distributienettarieven, de federale overheid bevoegd blijft voor het algemene prijsbeleid, waaronder ook de transmissietarieven. Door de afnemer toe te staan enkel voor zijn nettoverbruik te betalen, verleent de bestreden bepaling een gedeeltelijke vrijstelling van de vermelde tarieven, waaronder ook de transmissietarieven, de taksen en heffingen, die evenwel tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren. Alzo gaat het Vlaams Gewest haar bevoegdheden te buiten en wordt het artikel van het desbetreffende decreet dat in een mogelijkheid tot behoud van het systeem van de “terugdraaiende teller” voorziet, vernietigd. Daarnaast wordt ook het artikel dat in de voortzetting van het prosumententarief voorziet, door het Grondwettelijk Hof vernietigd, daar het tarief onlosmakelijk verbonden is met het systeem van de “terugdraaiende teller”.
Het Grondwettelijk Hof spreekt zich voorts niet uit over de andere middelen die de CREG en de federale overheid opwierpen betreffende de vermeende inbreuken op het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Gezien het systeem van de “terugdraaiende teller” reeds vernietigd wordt op grond van schending van de bevoegdheidsregels, is het immers niet noodzakelijk deze middelen te behandelen.
Tot slot is het van belang om te vermelden dat het arrest ook andere geschilpunten beslecht.
Zo wordt ook de regelgeving die bepaalt dat de netgebruiker die om de plaatsing van de digitale meter verzoekt, zelf dient in te staan voor de kosten van de plaatsing en indienststelling van de meter, vernietigd. Immers doet de Vlaamse wetgever met deze bepaling een afbreuk aan de onafhankelijkheid van de Vlaamse Regulator voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG).
Voorts sprak het Grondwettelijk Hof zich tevens uit over het argument van bepaalde verzoekende partijen dat de plaatsing van digitale meters zou leiden tot gezondheidsrisico’s en een aanzienlijke achteruitgang van het bestaande beschermingsniveau inzake een gezond leefmilieu, gelet op de elektromagnetische straling van de draadloze digitale meter waaraan de netgebruiker wordt blootgesteld. Bepaalde personen zouden immers gevoelig zijn aan deze elektromagnetische straling. Als verweer op deze argumentatie had de Vlaamse overheid verwezen naar het uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering dat voorziet dat elke netgebruiker uiterlijk vanaf 1 januari 2023 het recht heeft om te kiezen voor de plaatsing van een digitale meter die communiceert met de distributienetbeheerder via bekabeling. Het Grondwettelijk Hof stelt in het besproken arrest dat hoewel het niet bevoegd is zich uit te spreken over een besluit van de Vlaamse Regering, zij de machtiging aan deze Vlaamse Regering wel grondwetconform kan interpreteren. Een grondwetconforme interpretatie houdt in dat de verplichte installatie van digitale meters voor elke netgebruiker in de mogelijkheid moet voorzien om te kiezen voor een communicatie via bekabeling in plaats van een draadloze communicatie.
Verder oordeelde het Grondwettelijk Hof dat het decreet van 26 april 2019 een inbreuk betekent inzake het recht op een behoorlijke huisvesting, alwaar het bepaalt dat de netbeheerder de energietoevoer mag afsluiten, in geval van weigering van de toegang om de digitale meter te plaatsen, zónder het advies van de lokale adviescommissie in te winnen.
Tot slot werd de regelgeving inzake de uitrol van de digitale meter door het Grondwettelijk Hof getoetst aan het recht op de eerbiediging van het privéleven, waarbij werd nagegaan of de bestreden regeling geen onevenredige inmenging in de persoonlijke levenssfeer inhoudt doordat zij de toegang tot de meetgegevens van de digitale meter onvoldoende zou beschermen. Dienaangaande wordt geoordeeld de wetgever, wat de toegang betreft tot de gegevens die de digitale meter verstrekt, in een voldoende precieze regeling heeft voorzien en een billijk evenwicht tot stand heeft gebracht tussen het recht op eerbiediging van het privéleven en de nagestreefde doelstellingen van efficiënt en duurzaam energiebeheer.
Kimberly Masure