Belexa Team An

Oppassen voor kosten als burgerlijke partij die de strafprocedure niet op gang heeft gebracht.

18 juli 2019
door
An Deprez

Tot voor kort werd steeds geoordeeld dat het verantwoord is dat de burgerlijke partij slechts tot de betaling van de rechtsplegingsvergoeding aan de vrijgesproken beklaagde of aan de inverdenkinggestelde die een buitenvervolgingstelling geniet, wordt veroordeeld wanneer zij zelf de strafvordering op gang heeft gebracht en niet wanneer zij haar vordering heeft doen aansluiten bij een door het openbaar ministerie ingestelde strafvordering of wanneer een onderzoeksgerecht de verwijzing van de beklaagde naar een vonnisgerecht heeft bevolen.

De burgerlijke partij wiens vordering niet wordt ingewilligd, kon niet aansprakelijk worden gesteld voor de strafprocedure en bijgevolg ook niet veroordeeld worden tot het vergoeden van de procedurekosten die zijn ontstaan.

Aan het Grondwettelijk Hof werd de vraag gesteld of er sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel doordat de wetgever geen rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep toekent aan de inverdenkinggestelde die in eerste aanleg door de raadkamer buiten vervolging werd gesteld, ten laste van de burgerlijke partij die, hoewel zij niet zelf de strafvordering op gang heeft gebracht, hoger beroep heeft ingesteld bij ontstentenis van enig beroep van het openbaar ministerie.

Het betrof een dossier waar de procureur des Konings een gerechtelijk onderzoek had ingesteld ten laste van een persoon wegens onopzettelijke doodslag. In navolging van die vordering stelden de nabestaanden zich burgerlijke partij voor de onderzoeksrechter. Evenwel oordeelde de raadkamer dat bij gebrek aan voldoende ernstige bezwaren, er geen reden was tot vervolging van de inverdenkinggestelde. De kosten werden ten laste van de Belgische Staat gelegd.

De nabestaanden gingen in beroep tegen die beschikking. De inverdenkinggestelde vorderde de veroordeling van de burgerlijke partijen tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep, terwijl de burgerlijke partij niet zelf de oorzaak is van het opstarten van de strafvervolging.

Het Hof heeft geoordeeld dat het feit dat de burgerlijke partij als enige hoger beroep heeft ingesteld tegen een beschikking tot buitenvervolgingsstelling wanneer de strafvordering werd ingesteld door het openbaar ministerie, uitsluitend de verdediging van een privébelang nastreeft en daartoe het initiatief neemt tot een nieuwe aanleg, ook al heeft zij niet het initiatief genomen tot de ingestelde strafvordering en heeft zij haar initiële vordering bij de strafvordering doen aansluiten. Zij ligt dus aan de oorsprong van de kosten en erelonen van een advocaat die zijn gemaakt voor de procedure in hoger beroep.

Het verschil in behandeling dat ontstaat doordat ten gunste van de inverdenkinggestelde die een buitenvervolgingstelling geniet een rechtsplegingsvergoeding kan vorderen van de burgerlijke partij die het onderzoek heeft ingeleid door een burgerlijke partijstelling in handen van de onderzoeksrechter, terwijl een dergelijke rechtsplegingsvergoeding niet ten laste wordt gelegd wanneer enkel de burgerlijke partij hoger beroep instelt tegen een beschikking tot buitenvervolgingstelling en die daarbij in het ongelijk wordt gesteld, is niet redelijk verantwoord.

Die discriminatie vindt haar oorsprong in de ontstentenis van een wetsbepaling die de kamer van inbeschuldigingstelling toelaat een rechtsplegingsvergoeding ten laste te leggen van de burgerlijke partij en waar het aan de rechter staat een einde te maken aan de vastgestelde discriminatie.

Deze website maakt gebruik van cookies

Stel hieronder uw voorkeuren in.

`